Uitglijden op scherpe schaatsen #Schaatstechniek
Iets meer dan 10 jaar geleden schreef Eddie Turfboer een serie van zeven artikeltjes over de schaatstechniek. De artikeltjes verschenen in ons clubblad ‘De Sprinter’. Destijds was Eddie een fanatieke schaatser, maar hij is nog steeds regelmatig op de Uithof te vinden; nu als fanatiek jurylid. Dit stelde mij in staat te vragen of ik zijn artikeltjes mocht her-publiceren, deze keer op de website.
Hierbij deel 7: Uitglijden op scherpe schaatsen
Nu de natuurijs periode weer voorbij lijkt te zijn zit ik soms na te denken over de dingen die schaatsers zeggen tijdens het schaatsen. Zo af en toe hoor je iets voorbij komen wat je aan het denken zet. Deze keer wil ik het graag hebben over iets was ik de afgelopen tijd meerdere keren gehoord heb en op het eerste gezicht een merkwaardige opmerking lijkt te zijn. Echter, we zullen zien dat we er nog wat van kunnen leren.
Elke schaatser weet dat zijn of haar materiaal, de schaatsen, van belang zijn bij het schaatsen. Veel niet ervaren schaatsen schijnen te geloven dat het hebben van scherpe schaatsen voor hun van minder belang is dan voor wedstrijdrijders. Het tegendeel is het geval, voor minder ervaren schaatsers is het net zo belangrijk om scherpe schaatsen te hebben. Het hebben van scherpe schaatsen is voor de wedstrijdrijder en de onervaren schaatser gelijk, maar daarover later meer.
“Als mijn schaatsen net geslepen zijn dan glij ik constant uit”, een zin uit het leven van de onervaren natuurijs schaatser. Dit is een zin die precies weergeeft wat ik bedoel. Ondanks dat het fysiek onmogelijk is meer uit te glijden op scherpe schaatsen dan op minder scherpe zit er toch enige waarheid in de opmerking.
We hebben het in een eerdere aflevering gehad over wat precies scherpe schaatsen zijn. Een scherpe schaats is een schaats waar de hoek tussen het horizontale glijvlak en de zijkant precies 90 graden is. De afronding van deze hoek bepaald hoe bot de schaatsen zijn, hoe groter de afronding hoe botter.
De combinatie van de 90 graden hoek en het vlakke stuk ertussen definieert dat men in staat is om te schaatsen. Beide onderdelen heb je nodig om vooruit te kunnen komen op ijs. Tijdens de glij-fase staat een schaatser recht op zijn schaatsen. Het horizontale vlak (de onderkant van de buis) is dan gelijk met het ijs. De weerstand die de schaatser ondervind is gelijk aan de luchtweerstand en de wrijvingsweerstand tussen het ijzer en het ijs.
Tijdens de afzet-fase is het ijzer van de schaats gekanteld ten opzichte van het ijs. De 90 graden hoek is daarmee naar het ijs gericht. De hoek snijdt daarmee in het ijs alsof het een mes is. De schaatser kan tegen zijn schaats ‘aanduwen’ zonder dat deze wegglijd.
Het verschil tussen de glij-fase en afzet-fase is niet veel meer dan de kanteling van uw schaats. De kanteling van de schaats maakt het mogelijk af te zetten en snelheid te maken of te behouden. Het opzij afzetten is dan ook alleen mogelijk op het moment dat u uw schaats kantelt.
Merk op dat het enige verschil tussen een mes (snijden) en een schaats (snijden en glijden) is de aanwezigheid van het horizontale glij-vlak.
Terug naar de opmerking van de onervaren schaatser. Het wegglijden van de schaats van de schaatser kan maar op èèn manier veroorzaakt worden. Bij de afzet staat de schaats rechtop (alsof hij recht op zijn schaats staat). Hiermee glijd de schaats op gelijke wijze opzij als dat deze naar voren glijdt. De enige oplossing is te beseffen dat de schaats gekanteld moet worden om af te kunnen zetten en rechtop gehouden moet worden tijdens het glijden. Dat de onervaren schaatser dit ervaart als wegglijden is logisch, het verschil tussen een gekantelde schaats en een rechtopstaande schaats is enorm. Zeker als we er rekening mee houden dat zijn schaatsen normaal gesproken zo afgerond (bot) zijn dat de afronding ervoor zorgt dat het gevoel van rechtopstaan en kanteling gelijk is. Al is de reactie ‘ik glij constant weg’ exact tegengesteld aan wat er eigenlijk gebeurt. Hij glijdt inderdaad weg, maar niet meer dan daarvoor. Het verschil tussen het hebben van grip en wegglijden is stukken groter geworden. Wat de schaatser eigenlijk zou moeten hebben gezegd is: “Wow, ik heb in ene keer een hoop grip”.
De essentie van dit alles is dat het van belang is in de gaten te houden dat schaatsen niet de kunst is van het recht op de schaatsen staan. Eerder een kunst van het recht èn scheef op de schaats staan, zei het op het juiste moment.
Probeert is dit alles maar eens uit met de volgende simpele test: Ga stil staan, ga enigszins door de knieën en zet uw schaatsen rechtop (recht op de schaats) naast elkaar. Houdt uw rechter schaats rechtop en probeer af te zetten. Hiermee zal uw schaats over het ijs glijden, net als dat u vooruit zou glijden met de schaats. Doe daarna het zelfde nog een keer, echter kantel eerst uw schaats naar binnen en probeer daarna af te zetten.
Als het goed is, ervan uitgaande dat uw schaatsen voldoende scherp zijn, zal in het tweede geval uw schaats weerstand bieden en niet opzij glijden. Voelt u het verschil? Doe dan het zelfde met een klein beetje vaart vanuit het op beide schaatsen tegelijk glijden. Vraag uw trainer naar een voorbeeld.
Kantel uw schaats tijdens de afzet, een vaak over het hoofd geziene benodigdheden tijdens het schaatsen. Mocht uw trainer hameren op het recht op de schaats staan, houdt dan in het achterhoofd dat dit alleen van toepassing is tijdens de glij-fase, bij de afzet moet je juist kantelen.
Dit was het laatste artikel uit deze serie.